In de zomer zijn in het IreneBos veel andere vogelsoorten te zien dan in de winter. Zomergasten komen hier alleen om te broeden, ze overwinteren in zuidelijk landen, vaak helemaal in Afrika. Zelfs kleine vogeltjes vliegen dus 2 keer per jaar vele duizenden kilometers van en naar hun broedgebieden. Dit zijn vaak vogels die voornamelijk insecten eten, waar er in Nederland in de winter maar weinig van zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor de fitis en de tjiftjaf, al blijven sommige tjiftjafs tegenwoordig wel in Nederland omdat de winters minder streng zijn geworden. De fitis en tjiftjaf lijken veel op elkaar, maar de zang biedt uitkomst. De tjiftjaf zingt namelijk heel duidelijk zijn eigen naam. In het IreneBos broeden altijd veel tjiftjafs en enkele fitissen. Voor de zwartkop en de tuinfluiter geldt het omgekeerde: de zang van deze vogels is moeilijk uit elkaar te houden maar hun uiterlijk is heel verschillend. De zwartkop is goed te herkennen aan zijn zwarte petje. In het IreneBos broeden veel zwartkoppen en ook altijd een paar tuinfluiters. Een bijzondere zomergast is de koekoek. Van kilometers afstand is zijn bekende roep te horen. De koekoek maakt zelf geen nest en legt zijn eieren in het nest van een andere vogel. Het “koekoeksjong” wordt vervolgens groot gebracht door de vogels van wie het nest is. De koekoek zelf hoeft zo geen jongen groot te brengen en vertrekt al gauw weer naar Afrika. Boven het IreneBos zijn vaak groepen zwaluwen te zien, dit zijn vaak de boerenzwaluw, huiszwaluw en gierzwaluw. Ze komen af op de vele insecten die rondvliegen boven de bomen of boven het veld. Op de speciaal daarvoor geplaatste palen of in bomen maken altijd enkele paartjes ooievaar hun nest in het IreneBos. Ze zijn op hun nest vaak van verre te horen door het klepperende geluid dat ze maken.